Onze kloostertuin is niet alleen de habitat van de nieuwjaarskabouters (zie mijn vorig schrijfsel), hij biedt ook onderdak aan onze camouflagekabouter. Foto 1 maakt wellicht meteen duidelijk waar zijn naam vandaan komt. Hoewel hij in de buurt staat van de nieuwjaarskabouters, is er weinig contact tussen hen. Ze bevinden zich dan ook – zoals voorgeschreven door de principes van social distancing (foto 2) – in verschillende plantenperken en bovendien heeft deze kabouter een wat nurks en eenzelvig karakter. Je merkt het al aan zijn outfit: voor hem geen veelkleurig pakje waar de meeste kabouters zo dol op lijken. Zijn strategische opstelling tussen de planten zorgt er niet alleen voor dat hij bijna onzichtbaar is, maar ook dat de ‘ouderdomsgaten’ in zijn romp haast niet opvallen.
Foto 1 De camouflagekabouter
Onze camouflagekabouter is een nazaat van de wanstaltige dwerg die ooit een gevecht leverde met Ferguut toen die als nieuwbakken rondetafelridder, overmand door liefdesverdriet op zoek ging naar de mooie Galiëne. Die mooie dame was verdwenen nadat ze door Ferguut (die op dat ogenblik eigenlijk nog niet veel meer was dan een ridder in naam) vreselijk werd geschoffeerd.
Foto 2 De afstand tussen de camouflagekabouter en de nieuwjaarskabouters bedraagt 2,5m. Mondmaskers zijn bijgevolg niet nodig.
De ‘kabouter’ met wie Ferguut het aan de stok kreeg, was een bijzonder gevaarlijk en afstotelijk heerschap. Het is dan ook correcter om hem dwerg of ‘naen’ te noemen zoals in de Middelnederlandse tekst staat, want ‘kabouter’ doet al te veel denken aan kleine, hulpvaardige wezens. Dit wordt bevestigd door dé autoriteiten in kabouteronderzoek, Rien Poortvliet en Wil Huygen. In hun studie Leven en werken van de kabouter (1976) wijden Poortvliet en Huygen aandacht aan de dwerg in het hoofdstuk ‘andere schemer- en nachtwezens’. Kabouters en dwergen zijn wel degelijk andere ‘soorten’ maar er bestaat veel verwarring over. Ergens in de afstammingslijn van onze camouflagekabouter heeft er dus een kruising met het dwergenras plaats gevonden. Gelukkig heeft de camouflagekabouter meer uiterlijke kenmerken van kabouters dan van dwergen geërfd. De naen uit de Ferguut bijvoorbeeld is niet echt een adonis te noemen:
Vier voete lanc; thoeft haddi groet,
Sijn ogen blakeden roet.
Geformeert was hi alse ene catte;
Sijn neselocken wijt ende platte
Die lippen swart, die tande wit,
Tote ane doren den mont gesplit.
Verronselt was hem alsijn lijf
Swart alse pec, baeshudich, stijf.
Hi was ru alse een camore,
Den bult haddi achter ende vore.
Vertaling: ongeveer een meter hoog met een groot hoofd, vurig rode ogen en gebouwd als een kat. Hij had brede en platte neusgaten, zwarte lippen, witte tanden en zijn mond was gespleten tot aan de oren. Zijn huid was helemaal verrimpeld, pikzwart en dik. Ruwbehaard zoals een kameel met een bult aan de achter- en de voorkant.
Niet bepaald iemand die je in je eentje in het midden van de nacht wil ontmoeten, zoals het Ferguut overkwam. Ook al ziet hij er lang niet zo afschrikwekkend uit, onze camouflagekabouter was in zijn jonge jaren, net zoals zijn voorvader, niet van een kleintje vervaard. De gaten in zijn flanken zijn niet enkel aan ouderdom te wijten…
Veerle Uyttersprot