Dag losbandige vrouwen en minder interessant volk,
Ik zat rustig met een pint in de zetel te lachen met een reportage over een dik wijf dat niet meer uit haar eigen huis kan, toen ik een bericht kreeg van de scriptoren om weer eens de bierrubriek te schrijven. Kut. Ik dacht dat die pseudo-intellectuele hipsters genoeg hadden aan één artikel, maar blijkbaar heb ik met mijn zatte botten gezegd dat ik dat het hele jaar ging doen. En dus bevond ik mij een aantal uren later met die twee mongs op het terras van de Trollekelder. Ze ondervroegen me over de werkelijkheid van mijn vorige trollenkelderervaringen met die stomme Amerikaners en dat geil hollands pijpmultje . Ik rakelde met plezier die herinneringen nog eens boven terwijl we opnieuw het bier van de maand bestelden.
Dit keer was het Maredsous tripel, iets te weinig Vlaams naar mijn goesting . Maar bier is bier en een lever heeft geen ogen. De Maredsous vloeide en de conversaties gingen over kak, de problematiek in Noord-Korea en het wild vlees rond een vagina dat wij vrouwen noemen. Een man als ik kan maar heel even dat onderwerp als dat volhouden alvorens hij botergeil wordt, dus liet ik mijn blik rustig rondgaan op zoek naar potentieel neukmateriaal. Veel tieten gezien, sommige wat hangender, maar een granny titfuck heb ik nog niet meegemaakt en vanavond ben ik niet te kieskeurig. Gelukkig lopen er wel zompigere vagijnen rond in Gent en het duurde niet lang vooraleer ik een tamelijk schoon exemplaar in mijn blikveld vond. Tetten en een hartslag, perfect mijn type. Ik excuseerde mij even tegenover mijn filologische biervrienden en stapte op dat goeie stuk entrecote af. Eén of andere eikel die iets mompelde als “dat is mijn vriendin” stampte ik opzij. Herman Bachermans gaat recht op zijn doel af en ik probeerde die bekoorlijke deerne te muilen . Ze keek echter wat angstig en toen ik lieflijker probeerde muilen voelde ik een lichte stoot in mijn rug. Onze mompelaar stond tegenover mij en had blijkbaar gepoogd mij te vellen met die mieterige slag. Ik lachte eens luid, lied een scheet in zijn gezicht en trapte het af. Ik ben ook geen onmens dat wijven muilt die hem niet moeten hebben. Eigenlijk wil iedere vrouw wel een stukje Herman maar ze weten het nog niet allemaal. Ma bon , haar vriend lag op de grond en ik dacht niet nog te kunnen scoren. Scheten winden blijkbaar geen vrouwen op.
Na dit korte intermezzo ging ik weer buiten zitten met Marcel en Jan waarna we ons tegoed deden aan verschillende rondjes Maredsous tripel. De politieke en sociaaleconomische kwesties werden nu volledig achterwege gelaten en de conversaties beperkten zich tot ongein waar ik niet dieper op in zal gaan. Wanneer de eigenaar van de Trollekelder ons dan buitenstampte op een niet nader specifiek moment in de nacht, want het was “potverdorie sluitingstijd en neen ge niet nog een drinken” (zever als ge het aan mij vraagt), waren wij, ervaren feestvierders tenslotte, nog niet moe. Mijn compagnons opperden een plaats die de witte kat heette, ofzoiets. Er zou daar een hiphopfeestje zijn. Witte kat? Rare naam, dacht ik. Maar ik was ook niet meer zo helder in mijn hoofdelijke sferen. Kalm en luid roepend waggelden we richting dat mysterieuze café terwijl we lachten met Siegfried Bracke.
Plots hoorden we vanuit een hoek een luide knal. Versteend waren we. De wind ging zachtjes door onze haren, een ijzige stilte viel over de Arteveldestad. “Gent is een Vlaamse stad!”. Deze onbekende nationalist bulderde vervolgens een gehandicapt volkslied uit, boerde eens luid en stapte dan uit de schaduw; Daniël Termont? “Kom jongens, ga eens met nonkel Danny een pint gaan drinken en hij zal u wat bijleren over Gent”. Mijn nonkel Danny was niet zo’n toffe peer, van het soort dat dingen met zijn piemel doet wat je als kleine jongen niet zo leuk vindt, dus ik had mijn twijfels. Maar we gaven hem als flinke burgers en geliefden van deze stedelijke hoop sossen een kans. Danny wist ons ergens in een obscure taverne te vertellen dat hij het beu was om altijd sos te zijn. Hij wou wel eens een nationalist zijn, of dan toch op zijn minst eens een tjeef want dan moet je niet altijd vriendelijk zijn tegen iedereen.
Niet dat de sossen nooit schelden maar de mensen kijken toch altijd vreemd als een socialist het woord “immigrant” in zijn mond neemt. En zo is het dat meneer Termont één keer per maand zich gaat bezatten en Vlaams-nationalistische slogans roept. “Maar meneer Termont, hoe kan het dat men u nog niet herkent heeft?” vroegen we in koor al waren we weer twaalf. Nonkel Danny keek eens vreemd, liet een vrolijk windje vliegen en viel dan van zijn stoel. El Dannio was geveld door een overvloed aan politieke gedachten en biertjes. We namen afscheid van hem door lieflijk over zijn kale knikker te wrijven.
De avond zou ons echter nog niet toestaan om huiswaarts te keren want er stonden drie apen, euh ik bedoel Limburgers voor ons (ik wist dat ze van Limburg waren want er zaten nog stukjes mest aan hun mondhoeken) die niet van plan waren te wijken. Jan probeerde nog tevergeefs met hen te discussiëren. Ze gingen ons niet doorlaten, want die kale daar had net tegen hen gezegd dat ze stomme tjeven waren. Ik vloekte luid. Er zijn weinig dingen waar ik niet tegen kan maar nutteloze wegversperringen omdat iemand iemand anders een tjeef genoemd heeft, daar word ik helemaal onnozel van. Die mestvreters zagen het niet aankomen, Jan en Marcel keken angstig en alles leek in slowmotion te gaan toen ik mijn vuist door de lucht smeet richting het gezicht van Limburger één. Een gevecht barste los, mest vloog in het rond, een dik wijf werd heen en weer geslingerd en de socialistische slogans werden beantwoord met christendemocratische onzin. Een uurtje later stapten we alle zes buiten, gaven elkaar een hand en dronken samen een fles graanjenever uit om onze geschillen op te lossen. Na het gevecht hadden we staan praten en de betekenis gevonden van de mensheid in het universum, maar die ben ik reeds vergeten. Ik denk dat het iets met alcohol te maken had. Herman Bachermans kan veel, maar heel veel drinken en niet gaan slapen is geen optie.
En zo geschiedde dat de twee scriptoren mij naar huis moesten dragen, door de Arteveldestad, die vrolijk schitterde onder de sterren na een avond van Maredsous, nationalistische sossen en vechten met tjeven. Salut en de kost!