De klacht van een verbitterde narcist
Het wordt steeds moeilijker om eraan te ontsnappen, maar binnenkort is het weer tijd dat elk van ons zich opsluit in een duistere kamer met slechts een bureau, een lampje en een syllabus of vijf. De blok en de daaropvolgende examens zetten steevast een domper op de periode die sommige mensen nog steeds “de kerstvakantie” durven te noemen. Maar bon, klagen doen we allemaal, en met recht en rede. Sommigen onder ons, waaronder ondergetekende, hebben echter net dat tikkeltje meer reden om te klagen. Na twee volledige jaren achter de rug te hebben, kom ik tot het besef dat de examenperiode telkens weer een periode is waarin mijn lijf en mijn omgeving besluiten om er even lekker mee op te houden. In essentie vuur ik mijn narcistisch gezwets op u af om duidelijk te maken dat er wel ergere dingen in het leven zijn dan gewoonweg “den blok”. Kortweg: relativeren voor beginners.
In mijn eerste jaar begon ik, net zoals velen onder jullie, vol goede moed (doch met een bang hart) aan mijn eerste echte blokperiode. Goed op tijd beginnen (in december dus), zodat ik op zijn minst op kerstavond zonder al te veel afleiding bij de familie kon zitten. (Gewoon de avond zelf nog even in Van den vos Reynaerde lezen en met mijn oom in discussie gaan over zaken waarvan ik de juiste betekenis ken, terwijl hij er op staat dat zijn mening ook juist kan zijn.) Alles verliep best vlotjes, tot ik geveld werd door sinusitis. Mijn eerste examen aan de unief miste ik door een combinatie van verstopte sinussen en een oorontsteking. Geen nood, vertelde een ouderejaars me toen, inhaalexamens zijn mogelijk. Op 15 januari 2015 zou ik mijn schriftelijk examen Nederlandse Taalkunde I: Taalgebruik kunnen inhalen, om 8:30 in auditorium B. (Ja, dat heb ik echt allemaal onthouden. Speciaal voor jullie.) Het was een winderige dag. Heel winderig. Ik stond onschuldig, leunend tegen een vensterbank, de leerstof te overlezen. “Ik ga dit examen acen. Ik ken echt al die namen en vanmiddag kan ik beginnen aan Moderne Literature-FUCK!” moet ongeveer mijn gedachtegang op dat moment geweest zijn. Even moest ik de tijd nemen om te beseffen wat er gebeurd was. Twee meisjes die samen met mij stonden te wachten, keken even op voor ze terug met hun neus in hun samenvatting doken. Merci daarvoor, echt waar.
Net keihard een raam tegen mijn achterhoofd gekregen, en gewoon omdat ik nog soort van rechtsta, is het niet de moeite om te vragen hoe het gaat? Maar enfin, dat nu terzijde. Ik draaide me om en sloot Alfons – zo heb ik het raam achteraf genoemd; het was dat of Loesje – terwijl ik mijn linkerhand op de verbinding tussen mijn schedel en mijn nek hield. Niets gebeurd. Misschien toch even tegen de muur gaan zitten. Meer studenten komen aan het auditorium wachten, en wanneer de prof ook langskomt, kunnen we naar binnen. Examen maken en als tweede afgeven. “Damn, dat doet precies toch wel een beetje pijn.” Uitgerekend die avond vraagt mijn peter hoe het met mij gaat. De ironie. Wanneer ik de volgende dag naar de dokter ga, krijg ik uitsluitsel: een lichte hersenschudding. Nog zes examens te gaan. Iets minder vol goede moed en met een barstende kop zet ik mij aan Moderne Literaturen. Ik had slechts een halve dag tijd over, maar aangezien ik het vak in het jaar had bijgehouden, had ik de hoop nog niet opgegeven. Fast forward naar het einde van de examenperiode. Het verdict. Eén buis maar? Dat kan niet. Moderne Literaturen. Tof. Wanneer ik op feedback ga bij Marc Boone – ik wilde weten hoe ik in ’s hemelsnaam geslaagd was voor hét buisvak van de Blandijn zonder het boek open te slaan – vraagt hij hoe mijn andere vakken verlopen waren. Ik doe mijn verhaal en krijg het beste antwoord dat ik me had kunnen inbeelden “Dat is best wel goed. Misschien moet u ze wat vaker schudden.” Hij had gelijk. In het tweede semester buisde ik voor drie vakken. Zelfs een paniekaanval op het einde van de examenperiode kon mijn punten niet opkrikken.
“Dit jaar ga ik voor de 14’en, misschien zelfs voor de 16’en!” zei ik als opnieuw hoopvolle tweedejaars. Alles ging vlotjes: geen sinusitis, oorontsteking of hersenschudding. Ik was kerngezond. Mijn moeder niet. Eind december moest ik de ambulance bellen om haar te komen oppikken, want ik had geen rijbewijs en zij kon echt niet rijden in haar toestand. “Kon je nu echt geen beter moment uitkiezen?” Ik mocht meerijden in de ambulance met de sirenes aan, maar dat was een schrale troost voor het feit dat ik een tiental dagen lang een gezin bestaande uit twee katten, een hond en een student mocht onderhouden. Tot overmaat van ramp besloot mijn grootmoeder toen dat het ook tijd was voor een voortijdige lenteschoonmaak bij ons thuis. Die buis voor Algemene Taalwetenschap, een vak dat ik zo graag volgde, kwam helaas niet als een verrassing. Maar zoals menig pseudo-intellectueel weleens zegt: “Goh ja, de Wet van Murphy hé.” Er is toch nog altijd volgend semester om het beter te doen?
Maar niet heus. Deze keer was het wederom mijn eigen lichaam dat besloot zichzelf volledig af te breken. Kapot van de stress – je zou voor minder, na drie zulke examenperiodes – werd ik wederom gedwongen om mijn eerste examen te veranderen in een inhaalexamen. Toen ik als klap op de vuurpijl tijdens een examen Nederlandse Letterkunde plots tussen de rugzakken lag omdat ik was flauwgevallen, werd alles me duidelijk: ik ben gewoon zo’n pechstudent die wordt tegengehouden door alle tegenslagen die het leven te bieden heeft. Mijn gezicht keek uit op de trappen van auditorium C, en er gebeurde niets. Tot de persoon naast mij me kwam oprapen en de prof eindelijk doorhad dat er iets niet klopte. Getuigenissen achteraf spraken van een gevallen jas. Vreemd genoeg verliep ook dit examen best goed. Het examen dat erop volgde was echter een gigantische ramp – ik begin een patroon gewaar te worden.
Hoe vaak ik ongeluk had tijdens de examenperiode, zo vaak had ik geluk in augustus. En nee, natuurlijk mag ik niet klagen. Ik zit in mijn derde jaar terwijl zoveel studenten maar blijven steken bij Historische Kritiek. Toch heb ik er enorm veel plezier aan gehad om mijn gal eens te spuwen en mijn beklag te doen over de kosmos die mij haat. Iedereen heeft rotdagen, rotweken, of zelfs rotjaren, maar dat houdt de echte student niet tegen. Tuurlijk ga je ooit eens keihard tegen de muur lopen. En nog eens. En nog eens. Tot je door de muur heen gebroken bent en je daarachter nog een muur vindt. Ik ben trouwens zelf ook ooit tegen een muur gelopen, heb ik dat verteld? Vraag maar aan het litteken op mijn voorhoofd. Maar bon, dat is naast de kwestie. Het belangrijkste is dat de student volhardt. Ik ga dit jaar die 16’en halen. Ik ga die bachelorproef acen. En boven alles: ik ga die eindeloze cyclus van examenpech doorbreken. Dit is mijn jaar, niet dat van Murphy. De Blandijn is mijn oester en ik zal haar parel zijn. Alfons is niet mijn vijand, maar de metgezel op mijn zoektocht naar Verlichting, en ik zou het niet anders willen.
Prettige kerstvakantie, en een vreugdevol januari!
Een anonieme cynicus